Woordenschat

(De link naar onze quizlet lijst is quizlet.com/join/U7Yy9eE84.)

Woordenschatwoorden:

  1. Accijnsbelasting (op producten)  
  2. Courantegangbaar  
  3. Deviezenkorte zin waarmee je precies zegt wat je belangrijk vindt 
  4. Douceurtje: kleine donatie 
  5. Emballagemateriaalverpakkingsmateriaal 
  6. Fiscale: met de belasting te maken hebben 
  7. Gratificatie: extra geld boven op je gewone loon 
  8. Incassobureau: is een onderneming die zich bezighoudt met het innen van openstaande vorderingen in opdracht van, hoofdzakelijk, andere ondernemingen 
  9. Legaat: bezit van een overledene dat volgens zijn of haar testament wordt verdeeld 
  10. Liquide: geld waarover je meteen kunt beschikken 
  11. Lucratief: waar je veel geld mee verdient 
  12. Mammon: geld, vermogen, rijkdom, bezittingen (als macht) 
  13. Monetaire: als iets te maken heeft met geld 
  14. Optie: keuzemogelijkheid 
  15. Rendabele: als het meer geld opbrengt dan het kost 
  16. Rendement: resultaat in vergelijking met de investering 
  17. Restitutie: terugbetaling
  18. Royalty: slaat op het betalen van een vergoeding voor het gebruik van andermans rechten.
  19. Speculeren: proberen veel geld te verdienen door dingen te kopen als je denkt dat ze meer waard worden
  20. Spenderen: geven of uitgeven aan (iets) 
  21. Stipendium: jaargeld 
  22. Tantièmedeel van de winst dat aan de bestuurders van vennootschappen wordt gegeven. 
  23. Transactie: zakelijke overeenkomst waarbij goederen en geld worden uitgewisseld 
  24. Transito: doorvoer 
  25. Valuta: geld waarmee je in een bepaald land betaalt, bijvoorbeeld de euro
  26. Initiatief= De eerste stap. 

  27. Reputatie= Hoe er door andere over je wordt gedacht. 

  28. Opeenstapeling= Ophoping. 

  29. Patrouilleren= Bewaken door regelmatig langs te lopen/rijden. 

  30. AfspiegelingAfbeelding van iets. 

  31. Voorstad= een buitenwijk. 

  32. Vergiftigd klimaat= slechte sfeer. 

  33. Burger= iemand zonder uniform. 

 

woordenschat woorden:

  1. Claimen= eisen. 
  2. Verifiëren= vaststellen. 
  3. De wildcameraeen camera die beschut is en die wilde dieren kan fotografe. 
  4. De ecoloog= iemand die zich bezig houd met ecologie. 
  5. Solitair= alleen of afzonderlijk leven. 
  6. De rotsformatie= de steenmassa. 
  7. Het uitvloeisel= iets wat gebeurt met iets anders als oorzaak.

 

Woordenschatwoorden:

  1. Reguliere= Wat algemeen gebruikt of gedaan wordt  
  2. Cognitieve= Die of dat te maken heeft met voorstellingen in je geest en met de verwerking van informatie in je hersenen. 
  3. Commerciële= Met het doel om geld te verdienen 
  4. De blootstelling= hoe lang of vaak je ergens mee in aanraking komt. 

 

Woordenschatwoorden: 

  1. Traceren= opsporen 7 
  2. TNT= afkorting voor trinitrotolueen betekent bommen/explosieven 
  3. Prestigieuze= gezag uitstralend, aanzienlijk, indrukwekkend. 
  4. Het huzarenstukje= daad waarvoor je veel moed, kundigheid en geluk nodig hebt.  
  5. Detecteren= ontdekken.  
  6. De rekruut= pas aangeworven soldaat.  
  7. Efficiënt= zodat het de minste middelen in, inspanningen kost.  
  8. Certificeren= verklaren dat iemand of iets heeft bewezen aan de eisen te voldoen. 

 

Maak jouw eigen website met JouwWeb